Interview Golden Earring Infoblad 2002

HAPPENINGS AND FLOWER POWER

Door: Kees Neefies

everybody's_dayCD Bojoura met veel nummers van George en Rinus

Onlangs kwam de CD ‘Everybody’s Day’ van de Haagse zangeres Bojoura uit. Wie de Earring al lang volgt, weet dat zij een aantal composities van Rinus en George opnam. Ook schreef ze enkele songs samen met George. Haar paden kruisten die van de toenmalige Golden Earrings, omdat zangers Frans Krassenburg en George zangles van haar moeder kregen. In haar huis in Scheveningen halen we herinneringen op aan branden, aan trips van George en Bojoura naar Londen om platen op te nemen en aan de flower power.

Als je voor Bojoura’s huis in Scheveningen staat, zie je aan het begin het impossante Kurhaus, waarachter het voor de Earring allemaal ooit begon. Net als de Earring, Q65, de Motions en later Shocking Blue en Eart and Fire maakte ook Bojoura deel uit van Popstad Den Haag. ‘Het was een zo’n leuke tijd, er waren veel feesten met muziek – happenings noemden we die – tot diep in de nacht,’ vertelt Bojoura in de zitkamer van haar negentiende eeuwse huis. `Dan ontbeten we de volgende ochtend op het strand.’ Ze lijdt nog steeds een bruisend leven. Haar man heeft een drumschool aan huis, haar studerende kinderen wonen er ook. Ze zit midden in een verbouwing. De ornamenten aan het plafond heeft ze zelf geschilderd omdat geen enkele schilder die klus voor een redelijke prijs aan wilde nemen. In een hoek staat een vleugel met daarop een keyboard. Aan de wanden hangt veel kunst. Op tafel ligt de CD Everybody’s Day met alle nummers die Polydor in de jaren ’67 tot en met ’69 van haar uitbracht. Van de 18 zijn er 9 gecomponeerd door George en Rinus, waaronder de singles Everybody’s Day, Dream Man en Circus will be in town in time, een nummer dat de Earrings ook zelf opnamen. Drie nummers zijn gecomponeerd door George en ‘B. van Melzen’; Bojoura dus. Haar grootste hit was Frank Mills uit de hippiemusical Hair. In de jaren zeventig zat ze bij een andere platenmaatschappij. Haar grootste hit uit die tijd was The Letter.

Wat is je favoriete nummer van deze CD?

`Moeilijke vraag. Ik vond Looking for the land Part I erg goed. Vooral om dat enthousiasme dat er in klinkt. Het was de achterkant van mijn tweede single, Dream Man, die niet zo goed liep. Als Looking de A-kant was geweest, had ik er vast een grotere hit mee gescoord. Hoe hoog die nummers precies in de charts kwamen  weet ik niet meer, want mijn vorige huis is afgebrand. Alles wat persoonlijk en niet te vervangen was, ben ik toen kwijtgeraakt. Ik hield plakboeken bij. Was aangesloten bij een knipseldienst, dus ik kreeg van alles binnen. Goede recensies, slechte recensies. Berichten dat er een boom voor me was geplant, dat kinderen naar me waren vernoemd. Alles is verbrand.’

Hoe is die samenwerking met George en Rinus begonnen?

‘George en Frans van de Earrings kregen zangles van mijn moeder. Het ging er eigenlijk vooral om dat ze hun stem beter wilden leren gebruiken, zodat ze niet meer zo schor waren als ze het hele weekend hadden moeten zingen. Ik vertelde George dat ik ook zong, ik zat op de kleinkunstacademie. Hij wilde weten wat voor repertoire. Een beetje folky, Marianne Faithfull-achtig, zei ik. Toen kwam hij met Everybody’s Day. We hebben het samen geoefend. Zoals ik het zong, had hij het precies in zijn hoofd zitten. Als hij zangles bij mijn moeder had, nam hij zijn gitaar mee en na zijn les oefenden wij samen. Hij had uitgezocht in welke toonsoort hij het wilde hebben, had ideeën over het arrangement. Daar had ik zelf helemaal geen zeggenschap over. Hij kaartte het aan bij Freddy Haaijen, de producer van de Earrings. Die was er erg voor in. Zo kwam ik aan een platencontract bij Polydor. Ik was de eerste zangeres in Nederland die Engelstalige pop zong.’

Was Bojoura je artiestennaam?

‘Nee, dat is mijn echte naam. Mijn moeder is Bulgaars en Bojoura is een Bulgaarse voornaam. Zelf vond ik het een ramp van een naam. Stel je maar eens voor datje zo heet in een klas vol Jokes en Nienkes! Maar George zei: “Dat kun je niet bedenken, zo’n naam. Die is perfect!” Met Freddy bedacht hij ook wat voor image ik moest hebben. Op foto’s mocht ik niet lachen. Ik moest afstandelijk overkomen, een beetje geheimzinnig. De foto van dat hoesje is nog gemaakt door de broer van George.’

Hebben de Earrings je ook muzikaal begeleid?

‘We namen alles op in Londen, want in Nederland waren nog weinig technische mogelijkheden. Dan ging ik met George en Freddy naar een studio en daar zaten de studiomuziekanten keurig op ons te wachten. Op sommige nummers zong George de tweede stem, bijvoorbeeld op Everybody’s Day, Faceless Sorrow en Dreamland. Op Frank Mills speelde hij gitaar.’

Wat was het leukste of gekste dat je in die periode hebt meegemaakt?

‘Het mooiste was de opname van Looking for the Land Part 1 in Londen, waarover ik het net al had, met George en Freddy en dat orkest. Het was in dè zomer van de flower power. Iedereen liep in een bepaald soort gebloemde bloezen die alleen in Londen te koop waren. Er was een enorme sfeer bij die opnames. Het orkest speelde veel langer door dan was afgesproken, dat hoor je ook op de CD. Iets geks gebeurde er toen ook. Het was erg heet. Wij sliepen in een hotel en onze kamers keken uit op een binnenplaats. De mijne grensde aan die van George en Freddy en ik hoorde hen nog lang hard lachen terwijl ik al in bed lag. Toen ik half sliep, hoorde ik het breken van glas. Misschien van George en Freddy dacht ik nog. Maar het ging maar door, dat geluid van brekend glas. Ik liep naar het raam en zag dat de verdieping onder mij, maar dan in een andere vleugel, in brand stond! Het glas van die ramen viel naar beneden. Maar ik zag niemand, hoorde ook niemand. Dus ik dacht: Iedereen is weg maar mij hebben ze vergeten! Ik pakte mijn paspoort, klopte op de deur van George en Freddy. Freddy deed open, maar George lag nog gewoon te slapen. Ik rende naar beneden. In die gangen hebben we verschrikkelijk gelachen om hoe iedereen erbij zat en wat ze in de haast hadden meegenomen. Ik mijn paspoort, een ander een hoed en weer een ander een kledingstuk.’

Gaf je ook concerten?

‘Dat heb ik een half jaar gedaan. In die tijd speelde je drie uur lang, van acht tot twaalf uur met enkele pauzes. Ik werd begeleid door de groep van Thijs van Leer, die me twee keer aankondigde. Dan zong ik een half uur. Verder speelde Thijs met zijn groep. Na afloop was de zaaleigenaar dan kwaad, want ik werd als avondvullend verkocht. Maar ik had niet zoveel repertoire en had ook geen zin om drie uur op een avond te zingen. In Noord-Holland werd nooit geapplaudisseerd. We traden ook nog een tijdje op met een extra zanger. Die gooide zich er helemaal in. Hij vond dat ik meer mijn best moest doen op applaus te krijgen. Eigenlijk had hij gelijk. Ik dreef op het succes van mijn hits. Op een avond moesten we in Volendam optreden. Dat was een popstad, met de Cats, BZN en nog wat bands. Daar waren  ze flink sceptisch over alles wat uit Den Haag kwam. Die avond heb ik heel erg mijn best gedaan en ik kreeg applaus. Daar was ik heel trots op. Vanavond was je okay, zei die zanger. Friesland was leuk om om te treden, heel spontaan publiek. Toch had ik het na een half jaar wel gezien. Binnen een jaar sta je weer in de Heer van Jericho en een jaar later weer. Het aantal zalen was beperkt. George vond trouwens dat ik helemaal niet op het podium moest gaan staan, maar af en toe op televisie moest verschijnen. Ik moest iemand zijn waar je niet veel van wist, een beetje geheimzinnig.’

Zing je nog?

`Nee. In de jaren zestig deed ik nog wel mijn best. Ik werkte aan mijn stem, schreef songteksten en gedichten, ik had een eigen moderubriek in een tienerschift. Maar ik had niet alles voor zingen over. Ik sprak vier talen en gaf lessen vanuit een taleninstituut. Toen mijn moeder een academie voor podiumpresentatie opzette, nam ik de zakelijke leiding daarvan op me. Ik was niet iemand die per se wilde zingen. De platenmaatschappij kwam steeds naar mij met een verzoek. Misschien was het anders gelopen als ze het internationaal aan hadden weten te pakken. Maar om in Duitsland door te breken, moest je eigenlijk blond zijn. Ik had geen zin om een blonde pruik op te zetten. In Frankrijk was wel belangstelling voor me, maar Polydor had er geen belang bij om dat daar voor me te regelen en ik stond niet stevig genoeg in mijn schoenen om dat zelf te doen. Nu studeer ik Engels. Ik doe nu waar ik vroeger niet aan toe kwam. Maar nu komt alles wat ik ooit gedaan heb, weer bij elkaar. Mijn ervaring met zingen, de muziek en het schrijven van teksten komt me goed van pas als ik diep in die taal wil duiken. Ik zou nog wel eens teksten voor iemand willen schrijven. Wie weet komt dat er nog van.’

Overgenomen uit Golden Earring Infoblad – kwartaal 1, 2002