Ik schrok gewoon van mijn succes
Bojoura van Melzen: “1967 was een prachtige zomer, het hoogtepunt van de Flower Power-tijd. We liepen op blote voeten in Londen, in bloemenkleding die we in een boetiek in Carnaby Street hadden gekocht. We zouden `Looking for that land’ gaan opnemen.”
Frank Dam, 12 mei 2000
We waren uit geweest in the Marquee. Het was laat geworden. George en Freddy waren op hun hotelkamer en ik sliep in de kamer ernaast en hoorde die twee lachen. Ik dacht nog: `God, die zijn wel lawaaierig’. Ineens het geluid van vallend glas. Ik stond op en zag uit het raam dat de zijvleugel van het hotel in brand stond. Doodse stilte. Alleen dat vallende glas en die brand in die andere vleugel. Verder niets.
Freddy komt de gang op. Ik roep: `Het hotel staat in brand!’ Het bleek dat de evacuatie in doodse stilte plaatshad om geen paniek te maken. Even later stonden we met alle elfhonderd gasten in de hal. We hebben toen zo gelachen – wat daar allemaal naar beneden kwam in ondergoed!
`Looking for that land’, mijn tweede single, had ik zelf geschreven. Dat enorme orkest. Het arrangement dat onverwachts zo goed had uitgepakt. Die brand die goed afliep… De volgende dag stonden we in de Londense kranten: `Nederlandse popsterren aan dood ontsnapt’. En dat we door de rook heen op het nippertje naar buiten zijn gekomen – we hadden helemaal geen rook gezien!
`Bojoura’ betekent `Pioenroos’. Ik ben in Nederland geboren, maar mijn moeder is Bulgaarse. Mijn vader moest na mijn geboorte naar het Bulgaarse consulaat in Brussel om te bewijzen dat het een bestaande naam was.
Als kind was ik toch wel een vreemde eend in de bijt: `Waarom heet jij zo?’ `Omdat ik een Bulgaarse moeder heb.’ En dan: `Bulgaarse yoghurt’. Ik kon daar zo kwaad om worden: altijd weer die yoghurt!
Ik ging naar de Kleinkunstacademie. Ik wilde actrice worden. Frans Krassenburg en George Kooymans van de Golden Earrings zaten bij mijn moeder op zangles. Ze waren zo schor van al dat zingen tijdens optredens, ze wilden een beetje training, en mijn moeder kon zoiets goed begeleiden. Die jongens zochten toen eigenlijk iemand zoals ik. `Kun je zingen?’ En ik zei `ja’. Iemand had afgehaakt en ze hadden een liedje over. Ik kreeg het zo op een presenteerblaadje. Ik was zeventien toen `It’s everybody’s day’ uitkwam. Dat ik Bojoura heette kwam ineens goed uit, ik had geen artiestennaam nodig.
Het had succes. Diskjockeys draaiden het allemaal zowat ieder uur in hun radioprogramma’s. Een paar jaar lang gold ik als `de bekendste zangeres van Nederland’. Met die Engelse hits was ik wel baanbrekend. `De Nederlandse Marianne Faithful – Marianne Trouwvol’ schreven ze in Hitweek.
Ik schrok er erg van dat ik op een gegeven moment bekend bleek te zijn zonder een weg te zijn gegaan. En daarom was ik ook altijd verschrikkelijk nerveus. Je bent iemand voordat je iemand bent, zeg maar.
Ongestoord door Den Haag lopen kon niet meer. Dat werd vervelend, want dan kreeg je opmerkingen van: `Goh ik dacht dat jij veel groter was.’ En vooral meisjes waren razend jaloers: `We zagen je in de Bijenkorf en we zeiden gedag maar je liep ons straal voorbij.’ En dan die roddelpers… `De bekende zangeres BOJOURA deed open, ze deed alsof ze onze afspraak vergeten was’, schreef een journalist. `Wat een kreng ben jij’, moesten de mensen dan denken.
Ik was vrij snel afgeknapt op het leven dat daarbij kwam kijken, dat gereis, met die optredens het land door. Na drie maanden was je al weer terug in dezelfde zaal. Na mijn derde singletje liep het een beetje af en toen kwam George met `Frank Mills’ uit de musical `Hair’. Freddy Haayen, mijn producer, zei: het moet heel sober, met alleen een gitaartje. Het liedje heeft nauwelijks tijd en geld gekost, haast provisorisch, nauwelijks begeleiding. De oorspronkelijke versie liep ook gewoon mee, maar ik had een voorsprong.
Je wordt op handen gedragen. Je vliegt naar Londen, je gaat kleding uitkiezen: alles op kosten van de platenmaatschappij. Je wordt overal naar toe gereden. Toevallig kreeg ik een tijdschrift onder ogen uit Israel en toen bleek dat ik daar nummer één stond. Voor televisieopnamen ging ik naar België, Duitsland en Frankrijk. Maar gezien heb ik die opnames nooit. Zingen in de studio, dat is even wennen, maar ik moest in het televisieprogramma `Voor de vuist weg’ bij een geluidsband gaan zitten! Dat is verschrikkelijk griezelig want er wordt afgeteld en je ziet het nieuws en dan weet je dat iedereen die op dat moment op Nederland 1 kijkt, jou zal zien… Je wordt aangekondigd en de floormanager geeft aan `hier moet geklapt worden’ en dan ging dat applaus wat langer door en dan had ik mijn intro niet gehoord. Mijn hart sloeg zes keer over, dus dat moet je zien op te vangen en dan hoor je achteraf: `Dat klinkt niet als op de plaat.’ Nee, natuurlijk niet! Ik was blij dat ik het overleefd had!
`Frank Mills’ was mijn laatste hit, in 1969. Daarna hield het snel op. Het is leuk dat het is gebeurd maar ik had niet het heilig vuur of zo. Men had mij, weet je? Je wordt gewoon geleefd. Ik kreeg ook opgelegd van: `Je kleedt je zo en je haar zo, niet lachen in de camera.’ Ik droeg kleding voor het blad TIQ – `Mode, Sex en Beat’ – een oranje jas met allemaal gespen, grote zwarte hoed. Ik kon niet zomaar een gewone meid zijn; ik moest iets zijn wat ik helemaal niet was. En als je dan op een gegeven niet meer verkoopt…
In de jaren tachtig, ik had inmiddels al twee kleine kinderen, heb ik nog wel wat folk opgenomen, maar ik had niet meer de support die ik bij Polydor en CBS had. Het was gewoon een van de vele plaatjes die werden uitgebracht.
We hebben hier aan huis een drumschool, dat vergt veel van je tijd. Ik doe nu Latijn. Zodra de kinderen uit huis zijn wil ik gaan studeren. Mijn kinderen noemen mij `Bo’. Er zijn nu mensen die niet eens weten van Bojoura… Maar onlangs kreeg ik een kaartje van een fan die zijn kindje Bojoura heeft genoemd. Die naam staat tegenwoordig zelfs officieel geregistreerd: `Naar een zangeres van Bulgaarse origine’. Leuk he?”